Het dagelijks leven van Kawther Salam

  ..: Het huis in Ber Al-Saba’a :..
 

-> Home (meer artikelen) 

Ik ben geboren in een eenvoudig, arm gezin. Ik ben een dochter temidden van vijf zussen en drie broers. Mijn vader was een bescheiden boer die van zijn druiven en olijfbomen hield. Hij hield van de natuur, de bloemen en de vogels.
Mijn moeder leidde mijn vader op dezelfde manier als waarop Israël momenteel de Amerikaanse regering leidt. Ze gaf hem altijd bevelen en instructies over wat hij moest doen en moest zeggen, en niets meer dan dat. Ik hield er nooit van hoe mijn moeder mijn vader behandelde.
Toen ik in mijn tienerjaren kwam, beschreef ik haar gewoonlijk als een regering, en zocht altijd naar methodes om haar niet te gehoorzamen. Ik herinner mij dat ik bijna nooit 'ja' zei tegen mijn moeder! Ik weer niet waarom ik dat deed. Dit was mijn gezin en hoe ik er opgroeide.

Ik hield van mijn vader, ik hield van zijn werk. Het was prachtig om te zien dat één boom, twee of drie soorten vruchten gaf, en één bloem die drie kleuren heeft.
Dit was mijn vaders werk op de boerderijen en de particuliere tuinen van de rijke mensen. Iedereen hield van zijn werk en zijn karakter. Toen hij stierf, huilden de meeste mensen die hem kenden, en iedereen in de stad was aanwezig bij zijn begrafenis.

Mijn familie had nooit belangstelling in politiek. Ze vertelden ons nooit hoe we vluchtelingen werden in Hebron, hoe ze hun welvaart in hun steden achterlieten, in wat nu Israël genoemd wordt. Maar mijn ouders luisterden steeds en op tijd en heel rustig naar het nieuws. Mijn moeder zorgde ervoor dat wij niet zagen hoe ze naar het nieuws luisterden.

Ik zag de Israëlische bezettingssoldaten voor het eerst toen ik ongeveer 6 jaar oud was. Ik herinner me nog die dag: mijn moeder maakte mij en mijn broers en zussen midden in de nacht wakker; ze nam ons naar een hoek van het huis. Ze verborg ons onder de etenstafel. Ons huis was erg donker; in die tijd waren we niet aangesloten op het elektriciteitsnet. Mijn vader zat ook onder de tafel. Toen ik huilde en mijn broers klaagden dat ze naar hun bed terug wilden, hield mijn moeder onze mond dicht met haar handen. We hoorden heel zware bombardementen en schieten op straat. Ons huis stond in die tijd in de hoofdstraat die door de militaire werd gebruikt, en heette “Ber Al-Saba’a”.

In die tijd was ik nog niet in staat te begrijpen waarom we onszelf moesten verstoppen onder de tafel zonder licht, en wat die verschrikkelijke herrie was die van buiten kwam. Ik dacht dat dat het lawaai was dat veroorzaakt werd door de heksen, de draken en de denkbeeldige dingen uit de sprookjes waarvan ik op school had gehoord. Dit waren mijn kinderlijke gedachten, en daardoor huilde ik de hele tijd. We brachten die hele nacht door onder de tafel; het was een heel koude nacht in de winter.

In de morgen werden we door zwaar gebons op de deur onder de tafel uit gejaagd. Mijn moeder beefde toen ze de deur opende. Een groot aantal soldaten hadden hun gezichten geverfd met vreemde kleuren, en anderen niet. Allen wezen met hun geweren naar ons. Eén van hen vroeg in het Arabisch: “wen abuk ?”, wat betekent: “waar is je vader ?”

Dat ben ik, zei mijn vader. “Ihna bidna Iyak, ta’al mana”  which mean “we willen jou, kom met ons mee”, antwoordde dezelfde soldaat. De andere soldaten boeiden mijn vaders handen, en blinddoekten zijn ogen met een stuk zwarte stof.
Mijn moeder zei: “Zalameh khetiar wen bedko takhdoh, wallah ya khwaja ma imel ishi”. “Hij is een oude man, waar nemen jullie hem naartoe, hij heeft niets gedaan !” Dit was de betekenis van wat mijn moeder zei tegen de soldaten. Maar ze namen mijn vader mee en schreeuwden beledigingen tegen mijn moeder.

De soldaten keken naar het tuintje voor ons huis. Mijn vader werkte in de tuin. Hij deed dat altijd in de winter vanwege de druiven en de bloemen. Ik hoorde mijn moeder het verhaal van het in de tuin spitten, uitleggen tegen de soldaten. Maar ze bleven schreeuwen en duwden haar naar binnen. Toen vroegen ze aan haar hoe ze op het dak van het huis konden komen. Daarna klommen ze langs het raam en sprongen op het dak van het toilet, daar vandaan klommen ze naar het dak en bleven daar een halve dag. Daarna vertrokken ze.

Ik herinner mij dat mijn moeder wegging en ging vragen naar mijn vader. Ik huilde de hele dag. Ik huilde 24 uur lang, totdat mijn vader terugkwam. Hij zei dat hij de al die tijd had besteed met in de regen te zitten, en dat niemand hem ook maar iets had gevraagd. Dat zei hij tegen ons. Mijn vader koos er altijd voor om te zwijgen.

-> Home (meer artikelen)